Inleiding
Zaterdag 19 mei 2007, het is ochtend en opeens voel ik de diepe behoefte om iets met pa zijn tijd in Nederlands-Indië te doen. Ik neem nauwelijks te tijd om fatsoenlijk op te staan en ga snel aan de slag. Ik pak dozen met foto’s en ander materiaal, die al sinds de verhuizing naast mijn bureau en op zolder opgeslagen liggen, en zoek me suf op internet naar informatie over plaatsen, begrippen, gebruikte afkortingen, etc. Twee uur later draait de printer een stuk uit met daarin een eerste overzicht van datums, plaatsen en plaatjes.
De fotoboeken van pa blijken nog meer informatie op te leveren, in een grote envelop vind ik oude legerpapieren en twee brieven. Ik kan niet stoppen en heb steeds meer honger naar meer te weten, naar meer informatie te achterhalen. Dan blijkt dat er heel veel informatie op internet te vinden is, met feiten, wetenswaardigheden en persoonlijke verhalen van Indië-veteranen. De tranen schieten in mijn ogen als ik sommige verhalen lees, lees wat die mannen hebben meegemaakt, lees hoe ze zich door hun eigen legerleiding en regering in de steek gelaten voelen.
Woensdag kom ik rond lunchtijd thuis van een afspraak en moet gewoon verder, ik kan niet stoppen, ik moet verder, ik kan niet anders. Tegen het eind van de middag sluit ik de pc dan toch maar af, het is buiten schitterend weer en ik wil met Flip de hond naar buiten. In het park zitten we in de schaduw en kom ik eindelijk tot rust. Het verlangen om pa weer te voelen, is groter dan ooit. Ik vraag pa om hulp bij het verder afmaken van het verhaal. Ik voel me ook een beetje “schuldig”, maar dat is niet het goede woord; ik vind geen ander. Wat had ik misschien voor pa kunnen betekenen in het verwerken van zijn ervaringen?
Ik zal het nooit weten.
Van die spaarzame momenten, volgens mij waren dat er twee, dat pa mij iets vertelde over zijn Indië, staat me bij dat hij vertelde dat de jongens in die tijd (45/46) naar Indië gingen in de stellige overtuiging dat ze iets goeds gingen doen, iets dat nodig was en ook gewaardeerd werd. De Tweede Wereldoorlog was immers net voorbij en landgenoten en eigendommen moesten ook daar beschermd worden.
Hoe wrang was het dan om thuis te komen en te merken dat je beter niet kon praten over je tijd daar. Soms werd je aan de kade feestelijk onthaald, maar soms stonden er ook mensen aan de kade te schreeuwen "moordenaars".
Pa kon zijn ei er niet over kwijt en had slechts een enkele vriend in Indië, Jaap Been (Weesp) en Eudo Schalkwijk (Amsterdam). Zo vond ik onlangs een boek van pa, over de 1e politionele actie op West-Sumatra, aan hem opgedragen door zijn vriend Eudo Schalkwijk, met wie hij in mei 1949 in Tarutung was gelegerd:
"Voor mijn vriend Dick Roeleveld - Als herinnering aan de samen doorleefde tijden en de samen doorstane moeilijkheden - die overwonnen werden door ons gezamelijk geloof."
Ik hoorde ook onlangs dat hij zich daar erg eenzaam voelde. In zijn zakagenda (1949) las ik ook dat hij regelmatig naar een dominee ging, en op foto’s staat ook het militair tehuis in Medan.
Pa kon ook niet echt details vertellen over zijn tijd daar omdat hij bij de Militaire Inlichtingen Dienst zat en dus ook gehouden was aan de geheimhoudingsplicht. Maar ook over hoe het voor hem persoonlijk was geweest, wat het Pa had gedaan, daar kon hij niet over vertellen.
En daarbij was ikzelf vroeger ook niet echt geïnteresseerd in het verleden, ik was met de toekomst bezig. “Als je nog eens iets wilt vragen over vroeger, vraag het dan”, zei Pa. “Ja pa” zeiden mijn broer en ik dan, “als we iets willen weten, vragen we het wel”. Volgens mij was het begin 1999 dat Pa het nog een keer tegen me zei “Als je iets wilt vragen, doe het dan. Wie weet kan het straks niet meer. Op 2 juli 1999 overleden Pa en Ma.
Ik weet dat Pa gek was op Indië, het eten en de mensen. Hij had graag nog een keer terug gewild. Het is er helaas niet van gekomen.
Hoe zou het geweest zijn om met zijn tweeën rond te lopen in Medan?
Pa was pas 21 jaar toen hij naar Indië ging en 24 jaar toen hij terugkwam.